Kennistest rond antibiotica voor verpleegkundigen

Klik op de kruisjes om de keuzemogelijkheden te zien en om het correcte antwoord te vernemen. 

Casus 1

  1. Onmiddellijk na inlopen van het laatste intermittent infuus.
  2. Minstens 30 minuten na inlopen van het laatste intermittent infuus.
  3. Op het tijdstip waarop normaal een nieuw intermittent infuus zou moeten gestart worden (in deze casus komt dit dus neer op 12 uur na het laatste intermittente infuus).
  4. Tijdstip van start continu infuus maakt niet uit en mag op eender welk moment worden gestart.

Het correcte antwoord is 1: onmiddellijk na inlopen van het laatste intermittent infuus.

  1. Tijdstip van bloedname is belangrijk en dient te gebeuren net voor een nieuw continu infuus wordt gestart.
  2. Tijdstip van bloedname is niet belangrijk. Het maakt in principe niet uit wanneer de spiegel juist genomen wordt.

Antwoord 2: deze spiegel is een plateauspiegel. Omdat het infuus continu loopt, maakt het in principe niet uit wanneer de spiegel juist genomen wordt.

  1. Ja, de bloedname mag via de poortkatheter gebeuren.
  2. Neen, er moet een bijkomende centrale diep veneuze katheter (PICC, Hickmann) worden geplaatst voor bloedname voor TDM-vancomycine.
  3. Neen, er moet een perifere bloedname gebeuren voor TDM-vancomycine.

Antwoord 3: voor het spiegelen van de dosis moet altijd een perifere bloedname gebeuren. Afname van een vancomycinespiegel via een permanente diep veneuze katheter (PICC, poort of Hickmann) kan afwijkende waarden geven, vandaar de nood voor perifere bloednames.

Casus 2

  1. Beenmergonderdrukking
  2. Peesontsteking en peesruptuur
  3. Ontsteking van de oogzenuw, met veranderingen in het zicht
  4. Slokdarmletsels

Het correcte antwoord is 2.

  1. Rifampicine wordt bij vreemdlichaaminfecties uitsluitend gebruik wanneer de prothese effectief aanwezig is. Wanneer het vreemd lichaam werd verwijderd is er geen indicatie meer voor rifampicine.
  2. Leverwaarden moeten na 1 week opgevolgd worden.
  3. Er is geen risico op geneesmiddeleninteracties.
  4. De patiënt wordt best geïnformeerd over de mogelijkheid tot oranje-rood verkleuring van lichaamsvochten, zoals bijvoorbeeld urine.

Het correcte antwoord is 3.

Casus 3

  1. Acute achteruitgang van de nierfunctie
  2. Red man syndroom: een reactie waarbij er onder andere roodheid optreedt, vooral in het gezicht en op de hals
  3. Stevens-Johnson syndroom (SJS): ernstige huidreactie met onder andere loslaten van huid en slijmvliezen

Antwoord 2 is correct: 'red man syndrome' is een roodheid van de huid van het hoofd en bovenlichaam, pijn en kramp in nek-, borst-, rugspieren. Deze reactie hangt samen met de concentratie en inloopsnelheid van het vancomycine-infuus. Het SJS is ook beschreven als een bijwerking van vancomycine, maar slechts zeer zelden (<0,01%) en hangt niet samen met de inloopsnelheid van het vancomycine-infuus.

  1. Caspofungine
  2. Meropenem
  3. Ceftriaxone

Antwoord 1 is correct: enkel meropenem en ceftriaxone mogen in IV-bolus over enkele minuten worden toegediend. Ceftriaxone mag bovendien ook IM worden toegediend. Caspofungine moet altijd over 1 uur worden toegediend om te vermijden dat er infusiegerelateerde reacties optreden, zoals onder andere rillingen.

Casus 4

  1. Piperacilline-tazobactam
  2. Ceftriaxone
  3. Amoxicilline-clavulaanzuur

Het correcte antwoord is 2.

  1. Verminderde absorptie van calcium
  2. Verminderde absorptie van het antibioticum
  3. Neerslag van het antibioticum-calciumzout in de longen en de nieren

Het correcte antwoord is 3.

  1. Het betreffende antibioticum en Calciclo IV mogen samen toegediend worden MITS gebruik van een zijleiding
  2. Het betreffende antibioticum en Calciclo IV mogen na elkaar toegediend worden MITS de infuuslijnen tussen de toediening van de verschillende oplossingen gespoeld worden met een fysiologische zoutoplossing.
  3. Het betreffende antibioticum mag niet opgestart worden zolang de therapie met Calciclo IV loopt.

Het correcte antwoord is 2: Ceftriaxon niet gelijktijdig toedienen met intraveneuze calciumhoudende oplossingen (waaronder parenterale voeding) vanwege het risico van neerslag. Ceftriaxon en calciumhoudende oplossingen kunnen wel na elkaar worden toegediend (maar niet bij een pasgeborene jonger dan 28 dagen), mits de infuuslijnen tussen de toediening van de verschillende oplossingen zorgvuldig gespoeld worden met een fysiologische zoutoplossing.